Het Hof Arnhem-Leeuwarden diende zich uit te laten over een bijzondere visie van een werknemer die een ontslagvergoeding had gekregen in het kader van een einde dienstverband.
De werknemer werkte bijna 16 jaar voor een hogeschool, maar dat verliep niet altijd met evenveel plezier. Maar liefst twee keer kreeg de man een burn-out en werden er afspraken gemaakt over een afvloeiingsregeling. Een eerste aanbod van werkgever in het kader van een ontslagregeling werd door hem afgewezen, omdat hij de ontslagvergoeding te laag vond.
In de gesprekken met werkgever gaf de man aan dat hij grote emotionele en financiële schade had geleden en dat dit een hogere ontslagvergoeding rechtvaardigde. Uiteindelijk kreeg de man zijn zin en ontving hij een ontslagvergoeding van ruim € 107.000. Dat was het dubbele van het eerste aanbod. De vaststellingsovereenkomst werd ondertekend.
De belastingdienst hield vervolgens het gebruikelijke bedrag in aan loonbelasting. Vaak is dat iets meer dan de helft bij een ontslagvergoeding. De man was het daar niet mee eens en stelde zich op het standpunt dat de ontslagvergoeding gedeeltelijk moest worden aangemerkt als een vergoeding voor immateriële schade.
Daar kwam de man echter niet mee weg. Hij had niet aannemelijk gemaakt dat werkgever een deel van de ontslagvergoeding had bedoeld als vergoeding voor geleden immateriële schade.
De helft van die ontslagvergoeding bleef uiteindelijk toch in handen van een belastingdienst.
Vindplaats: ECLI: NL: GHARL: 2019: 6653